De feiten van het voorliggende arrest kunnen worden samengevat als volgt. Nadat op 4 augustus 2016 een incident had plaatsgevonden, werd een werknemer op 10 augustus 2016 door zijn werkgever, gemeente X, opgeroepen voor een verhoor, dat zou plaatsvinden op 16 augustus 2016, om de werknemer de kans te geven zijn kant van het verhaal te geven. De werknemer stelde de werkgever er op 14 augustus 2016 van in kennis dat hij de oproeping voor verhoor had ontvangen, maar dat hij niet aanwezig zou kunnen zijn op het verhoor wegens de stress en gerelateerde kwalen als gevolg van overwerk, en dat hij bijgevolg arbeidsongeschikt was. Op 16 augustus 2016 – de dag waarop het verhoor was gepland - ging de werkgever, zonder de werknemer gehoord te hebben, over tot het ontslag met onmiddellijke ingang en betaling van een opzeggingsvergoeding. Kort nadien, op 12 september 2016, zou de werknemer reeds tewerkgesteld worden bij een andere gemeente (gemeente Y) in een gelijkaardige functie.
De werknemer argumenteerde dat hij aanspraak maakte op de toekenning van een schadevergoeding wegens verlies van een kans. De kans die hij verloren zou zijn, was met name de mogelijkheid om te kiezen tewerkgesteld te blijven bij zijn voormalige werkgever (gemeente X), indien hij niet zou zijn ontslagen. De werknemer had dan wel reeds gesolliciteerd bij gemeente Y voor de nieuwe functie dewelke hij uiteindelijk ook is gaan uitvoeren, doch mocht de werknemer niet ontslagen zijn geweest, had hij de keuze kunnen maken om toch bij gemeente X tewerkgesteld te blijven, wat dus zijn verloren kans zou moeten uitmaken. Doordat de werknemer ontslagen werd zonder gehoord te worden, en dus voordat hij zich kon verdedigen, stelt de werknemer schade te hebben opgelopen wegens het verlies van een kans. Deze schade stond volgens de werknemer los van de materiële en morele oorzaak van het ontslag zelf, waardoor deze niet gedekt werd door de toekenning van een opzeggingsvergoeding.