Hof van Justitie vereist geprorateerde drempels voor ‘overwerk’ voor deeltijdse werknemers

25/10/2023

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft recent een oordeel geveld in een Duitse zaak die ook het Belgische systeem inzake overloon voor deeltijdse werknemers in vraag doet stellen.

 

Aanleiding voor de uitspraak vormde de situatie van een Duits piloot bij Lufthansa CityLine. De man in kwestie werkte 90% van een voltijdse tewerkstelling. Zijn basisverloning, inclusief premies voor werk in ploegendienst, werd dan ook met 10% verlaagd. Een piloot kan uiteraard niet na 90% van de vlucht ‘stoppen met werken’ en het is voor een luchtvaartmaatschappij ook niet eenvoudig een deeltijdse piloot enkel in te zetten op korte afstanden. Op werkdagen presteerde de man dan ook niet minder vlieguren dan een voltijds piloot. Op jaarbasis worden hem evenwel bijkomende verlofdagen toegekend zodat ook zijn gemiddelde arbeidsduur met 10% wordt verlaagd. Net zoals zijn voltijdse collega’s, ontvangt de piloot, naast zijn basissalaris, in drie stappen ook een progressief steeds hogere vergoeding voor extra vlieguren bovenop de ‘normale’ prestaties. De drie drempels voor deze bijkomende vlieguren zijn, naar Duits recht, vastgelegd via een collectieve arbeidsovereenkomst en gaan enkel uit van de hypothese van een voltijdse tewerkstelling. De drempelwaarden liggen dus voorbij een gewone voltijdse tewerkstelling. Er is geen sprake van een pro rata verlaging van deze drempels voor deeltijdse piloten.

In een arrest van 19 oktober 2023 (C-660/20) besliste het Hof van Justitie van de Europese Unie dat voormelde situatie een schending inhoudt van het principe van de gelijke behandeling tussen deeltijdse en voltijdse werknemers. Dit principe – dat we ook terugvinden in de Belgische cao nr. 35 en een wet van 5 maart 2002 - houdt in dat deeltijdse werknemers niet minder gunstig mogen worden behandeld dan voltijdse werknemers, louter omwille van hun deeltijdse tewerkstelling. Een onderscheid kan enkel doorgevoerd worden indien het verschil in behandeling objectief gerechtvaardigd kan worden. Waar nuttig dient het “pro rata temporis”-beginsel te worden toegepast, zodat deeltijdwerkers een proportioneel gelijke behandeling krijgen als voltijdwerkers in verhouding tot hun tewerkstellingsbreuk. 

 

De Duitse regering had geargumenteerd dat de regeling specifiek de bijzondere werkdruk wilde compenseren die gepaard gaat met prestaties bovenop een voltijds uurrooster. Het Hof aanvaardde dit niet als rechtvaardiging. Het wijst in dat verband voornamelijk op het gebrek aan enig bewijs dat er pas sprake zou zijn van een bijkomende werkdruk bij het bereiken van de ‘voltijdse’ drempels.  Het arrest stelt eveneens dat de eigenlijke redenen die aan de instelling van deeltijdarbeid ten grondslag liggen, zoals eventuele niet-professionele druk van de betrokken piloot, op die manier niet in aanmerking worden genomen. Luchtvaartmaatschappijen worden zo bovendien niet ontraden om deeltijdse piloten in te zetten buiten hun dienstrooster.

Met deze rechtspraak lijkt het Hof opnieuw de kaart te trekken van de ‘proportioneel grotere last’ voor deeltijdse werknemers. Het bereiken van de drempel voor overloon vormt voor hen proportioneel immers een grotere last dan voor voltijdse werknemers. Het Hof komt zo terug op een eerder arrest, Helmig (1994), toen het nog had geoordeeld dat er pas sprake is van een ongunstige behandeling (van vrouwen ten opzichte van mannen, aangezien vrouwen immers vaker deeltijds werken) voor zover de ‘totale vergoeding’ die aan voltijdse werknemers wordt betaald, hoger is dan de vergoeding die betaald wordt aan deeltijdse werknemers die - via overuren of meeruren - eenzelfde aantal uren werken als een voltijdse werknemer. Het arrest komt evenwel niet geheel onverwacht. Het Hof zelf had in de zaak Elsner-Lakeberg (2004) haar mening al eens gedeeltelijk bijgestuurd door te oordelen dat een deeltijdse leraar ongunstiger werd behandeld (en een grotere last droeg) indien die – net als voltijdse leraren - pas overuren uitbetaald kreeg wanneer die overuren meer dan drie uur per kalendermaand bedragen. De drempel moest aldus het Hof geproratiseerd worden. In het arrest Voss (2007) leek het Hof evenwel op die redenering teruggekeerd te zijn. Men verwees daar wel opnieuw naar het principe van de ‘totale vergoeding’ om te oordelen dat er ook sprake is van een ongunstigere behandeling wanneer zowel deeltijdse als voltijdse werknemers voor uren ‘buiten hun normale dienstrooster’ een lagere vergoeding krijgen. Deeltijdse werknemers die – via overuren of meeruren – alsnog een voltijds dienstrooster presteerden, kregen dan immers een lagere ‘totale vergoeding’ dan voltijdse werknemers die hetzelfde aantal uren presteerden. 

 

Het arrest van 19 oktober 2023 brengt mogelijk ook gevolgen met zich mee voor deeltijdse werknemers in België. Waar voltijdse werknemers in België immers in principe overloon ontvangen voor alle uren ‘boven de arbeidsduurgrenzen’ (in principe boven 9 uur per dag en/of 40 uur per week), geldt voor deeltijdse werknemers in een vaste arbeidsregeling nog steeds een krediet van 12 uren per kalendermaand waarboven pas overloon verschuldigd is. Ook in variabele arbeidsregelingen is er pas overloon verschuldigd boven een drempel die gelijk is aan het aantal weken in de referentieperiode vermenigvuldigd met 3 uren en 14 minuten (met een maximum van 168 uren). De vraag is of dit een grotere last (en dus een ongunstige behandeling) met zich meebrengt voor deeltijdse werknemers. 

Het arrest van het Hof spreekt zich enkel uit over de verenigbaarheid van de Duitse regelgeving met de EU principes. De Belgische regelgeving blijft aldus ongewijzigd van kracht – al kan het arrest ervoor zorgen dat de hoven en rechtbanken hier vraagtekens bij gaan plaatsen. In september 2023 werd er door oppositiepartij PS nog een wetsvoorstel ingediend in het parlement om het krediet van 12u voor deeltijdse werknemers af te schaffen. Vraag is of hier animo voor is bij de rest van het parlement.

 

Bij Reliance Littler volgen we dit in ieder geval verder voor u op!