Met deze rechtspraak lijkt het Hof opnieuw de kaart te trekken van de ‘proportioneel grotere last’ voor deeltijdse werknemers. Het bereiken van de drempel voor overloon vormt voor hen proportioneel immers een grotere last dan voor voltijdse werknemers. Het Hof komt zo terug op een eerder arrest, Helmig (1994), toen het nog had geoordeeld dat er pas sprake is van een ongunstige behandeling (van vrouwen ten opzichte van mannen, aangezien vrouwen immers vaker deeltijds werken) voor zover de ‘totale vergoeding’ die aan voltijdse werknemers wordt betaald, hoger is dan de vergoeding die betaald wordt aan deeltijdse werknemers die - via overuren of meeruren - eenzelfde aantal uren werken als een voltijdse werknemer. Het arrest komt evenwel niet geheel onverwacht. Het Hof zelf had in de zaak Elsner-Lakeberg (2004) haar mening al eens gedeeltelijk bijgestuurd door te oordelen dat een deeltijdse leraar ongunstiger werd behandeld (en een grotere last droeg) indien die – net als voltijdse leraren - pas overuren uitbetaald kreeg wanneer die overuren meer dan drie uur per kalendermaand bedragen. De drempel moest aldus het Hof geproratiseerd worden. In het arrest Voss (2007) leek het Hof evenwel op die redenering teruggekeerd te zijn. Men verwees daar wel opnieuw naar het principe van de ‘totale vergoeding’ om te oordelen dat er ook sprake is van een ongunstigere behandeling wanneer zowel deeltijdse als voltijdse werknemers voor uren ‘buiten hun normale dienstrooster’ een lagere vergoeding krijgen. Deeltijdse werknemers die – via overuren of meeruren – alsnog een voltijds dienstrooster presteerden, kregen dan immers een lagere ‘totale vergoeding’ dan voltijdse werknemers die hetzelfde aantal uren presteerden.
Het arrest van 19 oktober 2023 brengt mogelijk ook gevolgen met zich mee voor deeltijdse werknemers in België. Waar voltijdse werknemers in België immers in principe overloon ontvangen voor alle uren ‘boven de arbeidsduurgrenzen’ (in principe boven 9 uur per dag en/of 40 uur per week), geldt voor deeltijdse werknemers in een vaste arbeidsregeling nog steeds een krediet van 12 uren per kalendermaand waarboven pas overloon verschuldigd is. Ook in variabele arbeidsregelingen is er pas overloon verschuldigd boven een drempel die gelijk is aan het aantal weken in de referentieperiode vermenigvuldigd met 3 uren en 14 minuten (met een maximum van 168 uren). De vraag is of dit een grotere last (en dus een ongunstige behandeling) met zich meebrengt voor deeltijdse werknemers.